Het turfoproer
Het heffen van belastingen levert veel op, ook problemen. Dat is van alle tijden. In de 17e eeuw was er geen inkomstenbelasting zoals we dat nu kennen.
Op consumptiegoederen als bier, wijn, meel, zout, zeep werd belasting geheven, op deuren en vensters, koeien en paarden, op huizen en grond, op huwen en begraven.
In de maand maart van het jaar 1678 vaardigden de Staten van Holland een resolutie uit waarbij het meten van turf met manden, zoals Iangs de Zaan gebruikelijk, werd afgeschaft. Voortaan moest gemeten worden met tonnen van een ‘Leidsche’ maat. De maatregel werd van kracht in April. De overheid te Zaandam stelde haar ingezetenen bij publicatie van deze maatregel op de hoogte. Het werd niet goed ontvangen.
‚In de lente deezes jaars, was’er, in de Zaanlandsche dorpen, eene bystere beroerte ontstaan, die gevaarlyke gevolgen gehad zou hebben, zo zy niet, by tyds, door het Krygsvolk van den Staat, gestild geworden was”. (1)
Zo beschrijft Wagenaar dat in z’n Vaderlandsche Geschiedenis. Het volk had genoeg van alle belastingen die het land op de been moest houden in de oorlog tegen Frankrijk. De woede van de burgers was vooral gericht tegen de belastingpachters. Deze mannen pachtten het ambt voor een bepaalde som en moesten zorgen dat ze geen verlies leden met het innen van de belastingen. De eerste waar het volk verhaal ging halen was de regent om te pogen de maatregel ingetrokken te krijgen.
Toen dat mislukte riepen ‘de Wyven’, onder aanvoering van Anna de Turfvolster, Brecht Zeegers en Lijs Kattevangers (2), met trommelslag het volk bijeen en trokken naar de gaarder van de belasting Jan van der Steng. De man was zelf niet thuis, maar zijn vrouw kreeg woorden met de betogers en al snel werden enkele ruiten door kwajongens ingegooid. Dezelfde avond ging het echt mis. Het kwaaie volk trok weer naar Van der Steng waar het huis volledig werd vernield en leeg geroofd.
Het bestuur van de gemeente besloot de volgende dag de maatregel in te trekken om erger te voorkomen. Dit verbeterde de toestand niet want het gezag had toegegeven en sterkte de betogers in hun strijd. Ze wilden nu dat andere belastingen ook werden afgeschaft. Bovendien dwongen ze de bestuurders de nieuwe turftonnen af te geven die op de Zuiddijk werden stukgeslagen en verbrand.
Gesterkt door dit succes verplaatste het oproer zich naar de Westzijde naar het huis van Simon Oosterhoorn, oud secretaris, die men ervan verdacht ook geprofiteerd te hebben van de belastingen. Zijn huis werd geplunderd en bijna geheel afgebroken. De Nachtwacht was wel opgeroepen, maar deed niets om het geplunder te stoppen. Ze hadden mogelijk wel enige sympathie voor het protest.
Mogelijk speelde ook een brief een rol die door de plunderaars werd getoond. Deze zou afkomstig zijn van ‘Zijne Hoogheid de Prins’ die het oproer zou ondersteunen. Later bleek het een briefhoofd te zijn geroofd uit het huis van de secretaris. De andere geroofde goederen werden bij een zeker vrouwspersoon in de Oostzijde ondergebracht.
De Baljuw van Blois, uit Haarlem gekomen, had enige manschappen geworven en aan beide zijden van de Zaan geplaatst. Ook nu weigerden de manschappen om de oproerlingen tegenstand te bieden. De haat tegen de belastingpachters was ook bij hen groot.
Maar al snel veranderde de situatie toen het plunderen zich ook naar andere ingezetenen begon uit te breiden. De wapens werden opgepakt en men nam een post in op de Dam bij de Grote Sluis. Toen het grauw zich langs deze post wilde verplaatsen werd er een geweer afgevuurd en vertrok men. Het oproer verplaatste zich naar andere dorpen zoals Wormer, Westzaan en Krommenie. Zelfs Purmerend ontkwam niet aan enige razernij.
Zaterdag 21 mei leek de rust hersteld en de komst van enige schepen met soldaten deed de rust verder herstellen. Er werd door de Baljuw een onderzoek ingesteld en enkele maatregelen ingesteld:
- De resolutie voor het turfmeten werd hersteld;
- De geroofde goederen moesten teruggebracht worden;
- Na tien uur ’s avonds was er een uitgaansverbod;
- Opsporing van de ordeverstoorders.
Op maandag 23 mei werden de vrouw die de geroofde spullen had verborgen en nog zes man opgepakt en naar Den Haag afgevoerd. Vier van hen werden opgehangen en de anderen gegeseld.
Als afschrikwekkend voorbeeld werden de lijken terug naar Zaandam gebracht en op 25 juni daar aan opgerichte galgen opnieuw gehangen. De lijken hebben daar tot de nacht van 19 op 20 augustus gehangen. Een onbekende heeft toen de galgen omgezaagd. Enkele dagen later waren de lijken weggehaald en begraven.
Zo zijn de Zaandammers aan de bijnaam “Galgenzagers” gekomen.
- Uit: Vaderlandsche Historie, door Jan Wagenaar, 1672 – 1678, te Amsterdam
- A. Braam, Volksoproer aan de Zaan, Zaende 1946
Prent: Gemeentearchief Zaanstad