Smederij Grimbergen
Ruud Meijns
Ik sprak Lies Grimbergen (1927). Lies is de dochter van de laatste smid die Zaandam kende; H.M. Grimbergen, Prins Hendrikkade 5. Smid Grimbergen stopte met zijn smederij toen hij door een slechte gezondheid zijn werk niet langer kon uitoefenen. Dochter Lies heeft goede herinneringen aan de Prins Hendrikkade waar ze tot haar twintigste heeft gewoond.
De Smederij
De smederij op de kade stond naast de aardappelhandel van Van Kliffen die later naar de Achterdam verhuisde. In het pand van de smederij kwam daarna het autobedrijf van Venz dat later naar de Wilhelminastraat verhuisde. Wat er nu in zit weet ze niet. Het pand is wel veranderd want later is het dak eraf gehaald.
Prins Hendrikkade, smederij is het huis met puntdak
Haar vader is in 1915 in Zaandam komen wonen, samen met zijn zuster die als huishoudster fungeerde. Ze kwamen uit Rijnsburg waar de grootvader Grimbergen een smederij had. Opa Grimbergen had twee zonen die beiden als smid opgeleid waren. Omdat er maar voor één werk was vertrok Hendricus Matthias Grimbergen (1885) naar Zaandam om voor zichzelf te beginnen. In 1916 trouwde hij met Hendrika Lambertha Bolte die uit Schagen afkomstig was.
Hij kocht het pand op de Prins Hendrikkade 5 en boven de smederij hing een bord met ‘H. M. Grimbergen – Hoef-, Kachel- en Grofsmederij’.
Er kwamen veel paarden langs om beslagen te worden, hij was een goede hoefsmid. Hij had het vak ten eerste bij zijn vader geleerd, maar in de militaire dienst had hij zijn ervaring opgedaan als hoefsmid voor de cavalerie. Dhr. Zwart, een sulkyrijder, liet zijn paarden ook bij hem beslaan. Van de vrouw van deze meneer Zwart tegen kreeg Lies nog een hoef die haar vader had gemaakt; hij hangt nog steeds in haar woning.
Maar er waren er meer uit de wedstrijdsport die hun paarden bij hem brachten. Haar vader heeft heel lang zelf hoeven gemaakt en voor elk van de paarden had hij aparte hoeven. ‘Vierkant beslaan’, d.w.z. alle vier hoeven beslaan, kostte 11 gulden.
Dochter Lies voor de smederij.
Voor de oorlog kwam de melkboer, de groenteboer, de voddenboer, die allemaal met een paard voor de wagen liepen, bij hem langs. In de winter kwamen ze langs om de hoeven ‘op scherp’ te zetten zoals dat heette, tegen het wegglijden. Hij besloeg de paarden bij voorkeur buiten op straat, voor de smederij; tegen het schrikken. Hij voedde zijn kinderen daar ook in op. Als ze hun fietsen in de smederij pakten moesten ze altijd even een geluidje maken zodat de paarden niet schrokken.
Tijdens de oorlog, geen auto’s en benzine meer, werden steeds meer paarden gebruikt voor vervoer en zo kreeg hij klanten als Heineken en Verkade. Hij maakte stalen ringen voor om de karrenwielen. En hij vervaardigde van kachelpijpen van die kleine kacheltjes die ze ‘vuurduveltjes’ noemden.
In de Kattegatterdwarsstraat, over de sloot, was de stal van Jan Hooft. Hooft was een NSB’r en die had die stal verhuurd aan de Duitsers. Het paardenvolk waren Oostenrijkers en op een gegeven moment werd de smederij bezet en kwamen zij zelf hun paarden beslaan. Gelukkig maar dat ze het zelf deden anders had hij als collaborateur uitgemaakt kunnen worden. Die Oostenrijkers lieten wel kolen achter en daarvan gebruikte hij af en toe wat bij zijn werk.
Na de oorlog werden de paarden minder gebruikt. Haar vader deed ook kachels, maar na de oorlog werd ook dat allemaal minder want er kwamen veel meer haarden. Kachels hadden pijpen nodig voor de rookafvoer en haarden hadden dat niet. Als goed katholiek kreeg hij opdrachten uit die hoek. Zo mocht hij om het jaar de kachels van de scholen en van de kerk ‘zetten’ zoals dat heette.
H.M. Grimbergen met zijn vrouw H.L. Grimbergen–Bolte.
Bij zijn, door lichamelijk ongemak gedwongen, afscheid vertelde Grimbergen, “Je hebt kwade en goede paarden. Wat dat betreft zijn het net mensen”.