Ontdekkingsreiziger Cornelis Bouman
Ruud Meijns
Cornelis Bouman, schipper-ontdekker uit Oostzaan
Na Claes Compaen is er nog een schipper uit Oostzaan die beroemd zou moeten zijn. Hij was één van de eerste westerse zeelieden die het Paaseiland zag. En er zijn zelfs eilanden in de Stille Oceaan naar deze schipper vernoemd: De Boumanseilanden.1 Het gaat om schipper Cornelis Bouman van de Overtoom in Oostzaan.
De ontdekkingsreis van Bouman begint met de Middelburger Arent Roggeveen, wiskundige en cartograaf, die had het vermoeden dat in de toen nog onbekende Zuidzee, tussen Zuid-Amerika en Azië, Terra Australis ofwel Zuidland, zou moeten liggen. Arent vroeg in 1675 octrooi aan bij de West Indische Compagnie en de Staten Generaal, maar heeft de tocht nooit kunnen uitvoeren want hij overleed in 1679.
Zijn zoon Jacob pakte de plannen op na een carriere als notaris en trad in 1706 in dienst bij de VOC (Vereenigde Oostindische Compagnie) en werkte in Batavia. In 1714 keerde hij terug en begon aan het plan de droom van zijn vader tot uitvoer te brengen.
In 1721 kon dan eindelijk een start gemaakt worden met het waarmaken van de droom van Arent Roggeveen. Zijn zoon Jacob Roggeveen begon met het werven van personeel voor zijn drie schepen die de tocht naar het mysterieuze Zuidland zouden maken. Dat Zuidland zou in de Stille Oceaan moeten liggen, maar was tot op het heden nooit gevonden.
De Parel, Nederlands Scheepvaartmuseum, Amsterdam
In 1721 had hij de beschikking over drie schepen en monsterde voor het schip De Arend schipper Jacobus Groenevelt, voor De Afrikaanse galei schipper Jan Coster en Cornelis Bouman voor het schip De Tienhoven.
Deze Cornelis Bouman is een schipper uit Oostzaan, ‘geboortig van den Oostzaner Overtoom’.2 Cornelis had al vier reizen naar Brazilië gemaakt en kende het gebied in de Caraïben goed. Hij had ook de nodige ervaring op de Walvisvaart. Van zijn schip, De Tienhoven, is de monsterlijst bewaard gebleven. Zijn bemanning was internationaal, voornamelijk uit Noord-Europa.
Voor de drie schepen van Texel vertrokken was er al enige kennis van hoe de tocht naar de Zuidzee (de Stille Oceaan) gemaakt moest worden. De Nederlanders Schouten en Le Maire hadden in 1616 als eersten rond Kaap Hoorn gezeild en enige eilanden bij Nieuw-Guinea ontdekt. Voor Roggeveen was het duidelijk dat er in de Zuidzee (de Stille Oceaan) een grote landmassa moest liggen. Dat was het doel van de reis.
Nadat op 26 juli 1721 nog afspraken waren gemaakt over de te volgen koers wordt 1 augustus vertrokken. De reis zal gaan naar Zuid-Amerika waar men bij het ‘Eylant Grande’ aan zal leggen om vers water, brandhout e.d. in te nemen. Daarna zal men de Kaap Hoorn ronden, weer Noordwaarts zeilen en bij het eiland ‘Jan Ferdinando’ (was Juan Fernandez), ten westen van de Chileense kust aanleggen.3 Hier zullen de schepen voor een periode van zes weken op elkaar wachten.
Nadat Zuid-Amerika is bereikt, de schepen zijn ververst trekt men zuidwaarts, maar op 22 december moet Roggeveen constateren dat Bouman is zoek geraakt zonder dat men een sein heeft gehoord, zoals was afgesproken. De schepen komen zonder ongelukken voorbij de Kaap. Wel worden extra warme kleren verstrekt vanwege de koude. De twee schepen, de Arend en de Afrikaanse Galei zetten koers naar het noorden, langs de kust van Zuid-Amerika op zoek naar het eiland ‘Jan Fernandino’.
Het navigeren in begin 17e eeuw is nog betrekkelijk primitief. Men is op de hoogte van enkele plaatsen aan kusten en van enkele eilanden omdat de weinige voorgangers dat hebben vastgelegd. Afgezien van de gebrekkige navigatie was het leven aan boord ook niet zonder gevaar, denk alleen al aan de scheurbuik en het gebrek aan vers water.
Als de groep met de schepen de Arend en de Afrikaanse Galei op 24 februari 1722 bij het eiland aankomt worden zij een schip gewaar. Hier het verslag uit het reisverslag van Roggeveen:
‘sommige meynden, dat het onsen afgedwaelden metgezel Tienhovens was. Doch dit geschil wierd eindelyk getermineerd door de aenkomste van de chaloup (sloep:rm) van het ten anker leggende Schip , alwaer Capitain Cornelis Bouman in was , die van de wal naer syn Schip roeyende op het gedaene zeyn , en ons in ‘t gesigt krygende, ons aanstonts kende en aen boord overkwam’.
De kaart van Carl Friedrich Behrens, een opvarende van de expeditie, die een eigen verhaal over deze reis schreef en uitgaf.
Schipper Bouman verklaart dat hij door een sterke Oostenwind en regenachtig weer 20 mijl ten westen van het eiland terecht was gekomen en z’n weg terug had gevonden en een dag eerder bij het eiland was aangekomen.
Nadat de schepen gerepareerd en schoongemaakt waren, proviand was ingeslagen zoals traan van zeehonden en zeeleeuwen die daar genoeg voorhanden waren, meigras als groente van het eiland was gehaald, werden de ankers in maart 1722 gelicht voor de volgende etappe om het mysterieuze Zuidland te vinden. Om Bouman niet weer uit het oog te verliezen moet hij tussen beide andere schepen varen.
De Afrikaanse Galei vaart voorop. Als ze 500 mijl gevaren hebben en nog niets hebben waargenomen wordt er begin april overleg gevoerd. Men houdt een nieuwe koers aan en vaart nog eens 100 mijl als er een eiland opdoemt. Gehoopt wordt dat dit een voorbode van het gezochte continent Zuidland zal zijn. Men besluit tot de volgende dag te wachten en bij zonsopgang besluit men het eiland ‘t Paasch Eyland’ te noemen omdat het op Pasen is ontdekt.
Om een lang verhaal kort te maken; er zijn bewoners, eentje komt met z’n kano naar het schip en wordt door Bouman aan boord genomen. Tenslotte gaat men gewapend aan land, er vallen schoten, er wordt vrede gesloten. Men neemt weer verse proviand aan boord van wat men op het eiland aan groenten kan vinden en omdat het niet het gezochte land is besluit men verder te gaan.
Waar nog wel over nagedacht wordt zijn de enorme beelden die ze daar gezien hebben:
“Dese steenen beelden hebben in ’t eerst veroorsaekt , dat wy met verwondering aengedaen wierden : want wy konden niet begrypen hoe ’t mogelyk was , dat die menschen , die ontbloot syn van swaer en dik hout om eenige machine te maeken, mitsgaders van kloek touwwerk , echter soodanige beelden , die wel 30 voeten hoog en naer proportie dik waren , hadden konnen oprigten.”
Volgens Behrens stond:
“eene menigte van afgodsbeelden langs de kust, zij waren alle van steen, en van eene menschelijke gedaante , met lange ooren en het hoofd met eene kroon versierd : alles naar de regelen der kunst bewerkt , en in zijne evenredigheden, waarover men ten hoogste verwonderd stond.”
Op 21 april is de expeditie op 658 mijl van het Paaseiland en moet men constateren dat de geschriften waarop men vertrouwde niet blijken te kloppen; er zijn geen andere eilanden gevonden. De koers wordt aangepast naar Noord-West tot op 15 graden 12 minuten en dan West aanhoudend tot men op Hondeneiland zal stuiten.
Op 14 mei schrijft Roggeveen: ‘Wy syn ten uytterste verwonderd dat het Honden Eyland nog voor de boeg niet gekomen is.’ Ze gaan af op de kaarten uit het Journaal die Schouten en Le Maire in 1616 na hun reis hebben gemaakt. Wat nu, wat te doen in een onbekende, onmetelijke zee. Ze worden moedeloos. ‘soo is ‘t ligt te denken, dat wy radeloos moeten syn aengesien onse wegwyser, namentlyk het Journael van Capitain Schouten , ons niet brengt (volgens syne belofte) ter plaatse van onse begeerte.’ Ze besluiten de huidige koers voorlopig aan te houden.
Op 19 mei loopt De Afrikaanse Galei vast in het koraal dat rond een eiland ligt. Ondanks alle pogingen komt het niet los. Het schip maakt water en wordt tenslotte opgegeven. Alles wat nog gebruikt kan worden wordt uit het schip gehaald. De bemanning wordt over de twee andere schepen verdeeld. Een schip opgeven betekent dat de bemanning de gage zal verliezen. Later besluit men dat de bemanning alsnog hun gage zal krijgen. Het eiland krijgt de naam ‘Schadelijk Eiland’, thans Takapoto.
Enkele matrozen, twee van De Arend en drie van De Thienhoven deserteren. Als de laatste sloep naar het schip terugvaart komen ze tevoorschijn en roepen, “Wij wenschen u een behoude reys , segt onse vrinden te Amsterdam goede nacht, wy sullen hier blijven.” Behrens schrijft in zijn Journaal dat de manschappen tegen hun officieren waren opgestaan, messen hadden getrokken en zich op het eiland hadden verborgen. Roggeveen tekent nog op dat het eiland bewoond is en dat de mannen, “door dronkenschap of dartele wellust gedreven wordende, om met de vrouwen der Indianen vleeschelyke gemeenschap te hebben, sullen sy sekerlyk vermoord worden.”
Een postzegel ter herdenking van de reis van Roggeveen.
Op 26 mei wordt de reis, nu met twee schepen hervat. Er worden verscheidene eilanden gezien die namen krijgen als ‘Bedriegelijke Eiland, Eiland Meerder Zorg, Eiland van Goede Verwachting. Het Eiland van Verkwikking (nu Makatea geheten) geeft de bemanning de mogelijkheid van boord te gaan en groente te plukken. Ze halen een grote zak met een soort wilde postelein en tuinkers van het land. De indianen die ze zien verschuilen zich eerst nog in het bos, maar als die later toenadering lijken te zoeken bekogelen zij de bemanning met stenen. Met enkele schoten van de snaphanen 4 verweren ze zich.
3 juni. Ze vervolgen hun weg, onduidelijk is waar ze terecht zullen komen. Ze vergelijken de kaarten die eerdere zeevaarders hebben gemaakt, ze vergelijken de metingen van kapitein Schouten met hun eigen metingen.
Op 6 juni doemt weer land op. Cornelis Bouman op de Thienhoven denkt het Cocos-eiland te herkennen, zoals het op de kaart van Schouten is weergegeven. Nog een eiland komt in ’t zicht, maar ze besluiten door te varen.
12 juni wordt weer land gezien, maar ze zijn op hun hoede voor de koralen en riffen. Ze wachten op het ochtendlicht om te kijken of er misschien water of groente gevonden of gekocht kan worden; scheurbuik heerst op de schepen.
14 juni. Als ze een halve mijl van het strand liggen en de diepte proberen te peilen zien ze kano’s komen. Geen uitgeholde boomstammen, maar van planken gemaakt zodat men aan boord verondersteld dat zij ijzeren gereedschappen moeten hebben. De inlanders hebben cocosnoten bij zich die geruild worden voor spijkers. Ondertussen vinden de mannen geen ankerplaats en varen ze naar een ander eiland dat 2 mijl verderop ligt. Er liggen in totaal vier eilanden, vol met bossen.
Ze besluiten deze eilanden, die nog nergens op kaarten zijn aangegeven, de naam te geven van de kapitein die ze het eerst heeft waargenomen; Cornelis Bouman. Of, zoals het in het journaal staat: ‘om dat die door het Schip Thienhoven, by Capitain Cornelis Bouman gevoerd wordende, syn ontdekt; Boumans Eylanden’.
De inlanders blijken niet van de komst van de schepen te zijn gediend. Op het strand staat een menigte met speren te zwaaien dus besluiten ze het er niet op te wagen en door te varen. Wel vraagt men zich nog af hoe deze mensen op deze eilanden terecht zijn gekomen. Het Paaseiland is al zes- à zevenhonderd mijl ver en Nieuw Guinea minstens zoveel hiervan verwijderd.
Ze doen nog verscheidene eilanden aan die ze weer namen geven, maar zo langzamerhand begint het besef door te dringen dat de reis mislukt is. Er is geen groot continent gevonden, er is geen Zuidland gevonden. Ze besluiten richting Batavia te koersen.
Op 4 oktober 1722 bereikten de Arend en de Tienhoven de rede van Batavia. Roggeveen werd op last van de gouverneur-generaal gevangengenomen omdat hij het monopolie van de VOC zou hebben doorbroken. De VOC confisqueerde de twee schepen en de lading. De scheepspapieren werden zorgvuldig onderzocht; wat van de lading van waarde was, werd verkocht. Later werd de VOC ervan overtuigd om hem vrij te laten, zijn schade te vergoeden en zijn bemanning (en nabestaanden van de overleden bemanning) hun gage te betalen omdat de twee schepen door het gebrek aan levensmiddelen en water genoodzaakt waren het VOC-territorium binnen te varen. Ze hebben onderweg een schip en tientallen opvarenden verloren. In juli 1723 zijn ze weer terug in het vaderland.
Van Cornelis Bouman is nog bekend dat hij datzelfde jaar weer als kapitein voor de West Indische Compagnie (W.I.C.) gaat varen op het slavenschip Amsterdam. Het slavenschip
Amsterdam was door de kamer Amsterdam uitgereed en op 15 september 1723 van Texel vertrokken. Het schip verliet Elmina aan de Afrikaanse Goudkust op 23 juni 1724 met 423 gekochte slaven aan boord. Hiervan overleefden er 328 de overtocht. Op 27 september
1724 kwam het schip op Curaçao aan.
De ‘Oprechte Haerlemse Courant’ van 29 mei 1725 meldt dat bij Texel de schepen van Cornelis Bouman zijn binnen gekomen. Het is waarschijnlijk dat dit de reis met de Amsterdam is geweest. Ook in 1745 meldt de Oprechte Haerlemse Courant dat op 17 april het schip Duynhof van schipper Cornelis Bouman bij Texel is binnen gekomen.
Van schipper Cornelis Bouman, mede-ontdekker van het Paaseiland en de naamgever van de Bouman’s-Eilanden heb ik niet meer kunnen achterhalen. Maar hij verdient wel een plaats in de geschiedenis van Oostzaan.
Bronnen:
- Naar het paradijs – Het rusteloze leven van Jacob Roggeveen, ontdekker van het Paaseiland (1659 – 1729) door Roelof van Gelder. Uitgave Balans. ISBN: 978-94-6003-573-9.
- Het Zeeuws Archief
- Dagverhaal der Ontdekkingsreis van Mr. Jacob Roggeveen, met de schepen Den Arend, Thienhoven en De Afrikaansche Galei, in de jaren 1721 en 1722, uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1838.
- Wikipedia
- Het Slavenschip Leusden, door L.W. Balai.
- Nederlands Scheepvaartmuseum, Amsterdam.
Opnieuw ‘ontdekt’ door de Fransman Bougainville en Isle des Navigateurs hernoemd; Frans Polynesië. ↩︎
Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek van 1911 ↩︎
De Juan Fernández-archipel is een Chileense eilandengroep op 670 km afstand van het Chileense vasteland op 33° 40′ Z, 78° 50′ W, ter hoogte van de stad Valparaíso. ↩︎
Een *snaphaan, vuursteengeweer of vuursteenmusket is een gladloops voorlaadgeweer. ↩︎