Muus Bosman
Ruud Meijns
Ik ben geboren op 1 maart 1928 in het St. Jan ziekenhuis, maar nog in het oude St. Jan in de Oostzijde. Van huis uit waren we niet katholiek, maar m’n moeder zei altijd “die nonnen zijn er 24 uur, dus wij gaan naar het St. Jan”.
Dhr. Bosman
Van de Bosman-kant heb ik m’n overgrootvader nog gekend, m’n vader heeft zelfs z’n betovergrootmoeder nog gekend. De Bosmannen hebben de goeie genen, die worden allemaal oud. De andere kant, de Tol-kant, werd amper 70. Zelf ben ik 87, dus ik heb mazzel.
Mijn vader woonde in de Oostzijde, tegenover de Tuin der Nederlanden. Aan de Oostzijde zelf was de huur vijf gulden en een kwartje. Daar achter lag een middenwoning die kostte drie-en een halve gulden en dan had je een woning direct aan de Zaan, die kostte twee gulden vijftig. Dat was goedkoper want alles werd nog op de Zaan geloosd. Toch werd er in gezwommen.
Mijn grootouders hadden een winkeltje in de Oostzijde en daar verkochten ze koffie van 8, 10 en van 12 cent. Maar het was allemaal dezelfde koffie, schitterend mooi. Mijn oma vertelde ook dat ze van Zwaardemaker een baal rijst kreeg van zo’n 100 kg, die gelezen moest worden en dat liet zij door de kinderen doen. Maar ze stopte er halve centen in om ze echt door die baal te laten zoeken. Dat was voor 1916 en mijn vader is in 1903 geboren dus ze waren tussen de acht en tien denk ik.
Met de overstroming in 1916, zaten ze zelfs op zolder. Ze zijn van de Oostzijde vertrokken en streken neer in de Vinkendwarsstraat waar m’n grootvader (Bosman) een smederij en hengelsportwinkel had. Mijn vader heeft nooit bij m’n grootvader gewerkt, daar had ie geen zin in. Hij was een beetje verwend door z’n moeder. Mijn vader werkte bij de MEA op de bus naar Krommenie als chauffeur en verdiende ongeveer f 20,– per week. Bij Bolding kon hij toen f 22,50 verdienen, f 2,50 meer, dat was een hoop geld hoor.
Vinkendwarsstraat
Ons gezin woonde op het Rustenburg. Maar mijn grootvader had een smederij-plaatwerkerij en verkocht kachels. Op de foto: links de smederij. Je had toen de Salamanderkachels en hij deed reparaties. Ze hadden binnenin stenen en die moesten dan vernieuwd worden. Of het mica in de raampjes. Voor die kacheltjes maakte hij ook weer plaatwerk voor achter de kachel zodat daar ook weer iets op kon staan. Hij deed ook scholen en kerken waar die Salamanders stonden. In de Bullekerk ben ik eens mee geweest. Ik dorst bijna niet te kijken want hij liep zo over die balken boven in de kerk. Die pijpen gingen helemaal tot in het dak. Het was een groot huis. Je kon door de winkel naar binnen, maar ook door de smederij en via de demp die tussen het huis van Van Sante en ons huis lag. Die demp liep door tot het Rustenburg. Voor de reiniging lagen er rails. Zo konden ze de tonnetjes, die hadden we nog, makkelijk weghalen. Sonnema, die ze kwam ophalen, stond dan te zingen op de kar. Op het Rustenburg stond een hok waar die kar in stond.
Bij mijn grootvader op het Vinkenpadje, had je naast Huisman, de rijwielhersteller, een pakhuis en daar zijn mijn ouders, toen ze trouwden in begonnen. Daar is mijn zus geboren. Daarna zijn we verhuisd naar Rustenburg 104. Op het Rustenburg was ook een klapbrug en een sloot. Want op het Vinkenpad stond de boerderij van Van Berge. Die had, denk ik, zwart op wit dat die sloot open moest blijven om z’n koeien naar het Westzijderveld te vervoeren. Toen alles op de schop ging is die boer ook verdwenen en de sloot gedempt.
Op het Rustenbrug zaten ook de gebroeders Brouwer. De werf zat aan de Vaart en ze deden alleen maar dekschuiten, repareren, teren en nieuwe maken. En verderop bij die klapbrug veel van die doodlopende sloten. Elke week kwam er iemand van de Reiniging die sloten leeg scheppen, dat was een vieze boel. Het water dat nu in de nieuwe gracht stroomt komt denk ik ook uit de Vaart.
Dat huis in de Vinkendwarsstraat was gebouwd met voorbedachten rade. Mijn over-grootvader had tegen z’n zoon gezegd: als het nou niet gaat kun je ze altijd nog verhuren. Het waren zit-slaapkamers. Veel kinderen uit Nederlands-Indië kwamen hier studeren en die zaten bij m’n grootmoeder aan tafel. Dat waren Indo’s, kinderen van een gemengd huwelijk. Ook mensen uit Friesland of Groningen die in Zaandam werkten waren bij hen in de kost. Ze dachten overal aan en zeker aan geld verdienen.
Uit de Vinkendwarsstraat naar het noorden kreeg je de bakkerij van de Zeeuw, linksaf het Vinkenpadje en rechtsaf de Vinkenstraat tot aan de Westzijde, daar woonden de gegoede burgers. Op Vinkenstraat 1 woonde mijn andere opa, van Ter Meer. Het woonde allemaal bij elkaar; een zuster van m’n vader en een zuster van m’n grootmoeder, tante Griet, allemaal op het Vinkenpadje. En daar woonde ook Hakkie (Hartog) Drukker, joodse handelsman, die organiseerde van alles. Wedstrijden als er ijs lag met levensmiddelen als prijs. Hij regelde dat. Gezellige avondjes, met verlichting en al. We gingen ook wel met de bus weg, richting Hilversum en kwamen we bij Jan Tabak. Toen we naar binnen wilden bleek het plotseling vol te zijn, we waren zeker te gewoon.
Van de familie Drukker heeft alleen de dochter Engelina WOII overleefd omdat ze met een christenman (Bartels) getrouwd was. Maar Hakkie zelf, zijn zoon Izaak en zijn vrouw Clara zijn niet terug gekomen uit de kampen.
Wij hebben een schitterende jeugd gehad. Mijn ene opa, Bosman, had een smederij. M’n andere opa, Ter Meer, had een café in de Vinkenstraat, De Oranjeboom, tegenover het oude politiebureau. Boven het café was een logement. Een lange gang met aan weerszijden kamers voor verhuur. De familie Ter Meer had wel wat geld. Dam 4, café De Bar, was ook van hem.
Op dat padje zorgden de mensen voor elkaar, ze wisten alles. Mijn opoe Bosman was ook zeer sociaal voelend en als het nodig was sprong ze bij. Als ik als jochie van school kwam en m’n moeder was er niet, want die werkte dan in het café, dan ging ik naar tante Alie. Dat was gewoon een buurvrouw en dan kreeg ik een broodje met suiker en een kopje thee, zo ging dat. Het was een grote familie en er was altijd wel wat, maar als het puntje bij ’t paaltje kwam hielpen ze elkaar.
Op de foto staan: Achterste rij: Tante Griet, zus van opoe Bosman, dochter van tante Griet, Rie Bosman, dochter van opoe Bosman, Jel, dochter van opoe Bosman, Buurvrouw Bronswijk, onbekende jongen. Tweede rij: Boer van Berge, buurvouw Katenberg, opoe Bosman. Voorste rij: Lens Katenberg, zoon van buurvrouw Katenberg en Muus Bosman, kleinzoon van opoe Bosman. Genomen op het Vinkenpad. Ze staan voor de boerderij van Van Berge, daarachter het huis van fam. Bronswijk en daarachter bakker de Zeeuw.
Scholing
Ik ben op school gegaan op school 9, Stationsstraat. Daar had je school 9 en 10. Meneer Dijkstra was hoofd en die gaf les in het 7e leerjaar. Daarna naar de Handelsdagschool in de Zeemanstraat. Op het Rustenburg had je dat mooie gebouw van de belasting en daar achter had je de school met een sportterrein. Later is daar nog speeltuin Het Westen gekomen.
Na vier jaar Handelsdagschool ben ik als jongste bediende bij houthandel Van Wessem begonnen, in het Westzijderveld. Daar zaten toen alle houthandels, maar alles is nu woningen; Westerwatering. De houtfirma’s hebben geprobeerd het te redden door te fuseren, maar dat heeft niks geholpen. Van Wessem was ook een hele grote, die had filialen door heel Nederland; Groningen, Amersfoort. Toen was Zaandam nog de grootste houthaven van Europa, samen met Delfzijl.
Dat kun je ook mooi zien in het Zaans Museum. Al die stammen gingen eerst te water en het duurde jaren voor ze bestorven waren. Nu gaat het allemaal snel, snel, snel, maar goed is het niet.
In de jaren veertig tot ongeveer ’47 kon je ’s winters afspreken om een tocht te gaan maken. Er was altijd ijs, wekenlang ijs. Bij Middelhoven opstappen en dan gingen we. Naar Marken en via Purmerend weer terug. Op het Kalf bij m’n vriend iets eten en dan ’s avonds naar de Waakzaamheid om te dansen. Toen ik nog op de lagere school zat was er altijd ijs, hockeyen met zelfgemaakte sticks op het Zalm. Nou komt er geen ijs meer, het is veel te warm.
Foto’s: Gemeentearchief Zaanstad en uit privé collectie van de heer Bosman.