De Hongerwinter 1944–1945
Ruud Meijns
Hoe heeft het ooit kunnen gebeuren, die Hongerwinter? De bevrijding zo dichtbij dat je die bijna kon aanraken en toch zoveel ellende in die kleine periode. Een samenloop van omstandigheden noemt men dat.
Wat samenviel waren operatie Market Garden en de spoorwegstaking van september 1944. Market Garden die bestond uit een grootschalige luchtlandingsoperatie en een grondoffensief vanuit België. Dat de slag om Arnhem werd verloren en daarmee de strijd om de bruggen over de Rijn, betekende dat de Duitse troepen in het westen van het land ongemoeid bleven.
In september 1944 legden via een oproep van radio Oranje 30.000 personeelsleden van de spoorwegen het werk neer. De Duitsers hadden gewaarschuwd dat hiermee de voedselvoorziening in het westen van Nederland in gevaar zou komen, hetgeen ook gebeurde. Doordat de rivieren en het IJsselmeer dichtvroren en doordat vervoer over land ook niet meer mogelijk was, werd het Westen van Nederland van alle mogelijke voedsel en hulpgoederen, brandstoffen, kleding en medicamenten afgesneden. Alle noodzakelijke middelen waren wel aanwezig, maar bereikten het westen van het land niet meer.
Dat betekende: geen warmte meer voor de winter die in aantocht is. Voorraden steenkool zijn er nauwelijks bij de gasfabrieken en elektrische centrales. In de loop van oktober en november worden vrijwel alle particuliere verbruikers afgesloten. Geen gas meer om op te koken. Geen lamp gaat meer aan. Stofzuigers en strijkbouten werken niet meer. De huisbel gaat niet meer over. In de steden rijden geen trams meer.
Het voedsel voor de grote steden in het westen moet goeddeels komen uit het noorden en oosten van het land. Er liggen genoeg graan en genoeg aardappelen, maar als strafmaatregel tegen de spoorwegstaking besluit de Duitse leiding van eind september af alle vervoer van voedselvoorraden naar het westen des lands te verbieden.
De toevoer is zo onzeker geworden en de bevoorrading van de winkels geschiedt zo onregelmatig dat heel veel mensen met hun bonnen komen – maar de winkeliers zijn uitverkocht. Men gaat dus al vroeg in de ochtend, soms als het nog donker is, in de rij staan, urenlang. Sneeuw en wachten.
Enkele ooggetuigen
“De laatste oorlogswinter was er geen stroom meer, geen gas en slechts een aantal uren per dag water. Kaarsen waren ook niet meer te krijgen. Om tijdens deze donkere wintermaanden niet helemaal in duisternis te zitten, was in een normale fitting van de huiskamerlamp een plaatje gesoldeerd waarop drie fietslampjes waren gemonteerd. Het was aangesloten op een accu en nam heel weinig stroom. Veel licht gaf het ook niet.” (Uit: Herinneringen aan Zaandam, 1935 – 1960, M. Molenaar-Valk)
Stroomvoorziening per fiets
“… als eerste werd de oude dikke boom voor het stadhuis omgezaagd om opgestookt te worden in de noodkacheltjes van de mensen. Er was geen houden meer aan en stuk voor stuk werden al die mooie, statige bomen van de Havenstraat geveld. Ieder kreeg zijn deel, ook vader had zijn steentje bijgedragen en achter op het erf kliefde hij de ronde stukken stam. Het levende hout was taai en vochtig en wilde niet goed branden. Daarom werden de blokken achter het kacheltje opgestapeld om te drogen.” (Uit: Tussen Haven en Hembrug, Nite van Hagen–Steegena)
“En over St. Maarten praatten we. Over hoe we met onze lampionnen langs de deuren gingen en zongen: “Sintre, sintre Maarten de paarden…” en dan overal snoep kregen, soms wel een kussensloop vol. Op zulke avonden vergaten we de honger even. En als het kacheltje niet meer brandde gingen we op de tast naar bed, zo donker was het.” (Uit: Tussen Haven en Hembrug, Nite van Hagen–Steegena)
‚Hongertochten´ heetten die moeilijke en gevaarlijke reizen. Betaald werd er met geld, vaker nog met spullen. Het geld was niet veel waard omdat er weinig te koop was. Op het platteland bloeide de ruilhandel. In ruil voor kledingstukken, serviesgoed of bijvoorbeeld sierraden kreeg men een zak aardappelen, wat groente enz. Meestal gingen vrouwen, bejaarde mannen of tieners op zoek naar eten. Mannen die tussen 18 en 50 jaar oud waren, konden opgepakt worden en naar Duitsland gestuurd om er te gaan werken. Daarom ging de Haarlemse mevrouw Nieuwenhuizen-Willemsen met haar zuster op pad. Het was haar tweede tocht en ze kwam helemaal in Groningen terecht:
“Terwijl je hier in Haarlem goudgeld moest betalen voor rogge, kochten we het daar van een boer voor 28 cent per pond. We zijn vier nachten op zijn boerderij gebleven en we gingen volgeladen met eten weer terug naar Haarlem. (…) Tijdens die hongertochten zag je mensen langs de kant van de weg liggen. Die konden niet verder. Die waren dood.” (Bron: Noord-Hollandsarchief.nl)
“Eind september 1944 togen mijn broer Jaap en ik per fiets zonder banden en bakfiets naar West Friesland met als ruilobjecten sigarettenpapier en een oude babyuitzet. Zonder problemen kwamen we tegen zeven uur aan in Oosterblokker. Al bij de eerste boerderij hadden we geluk, we kregen wat te eten en mochten op zolder slapen naast op de grond uitgelegde, heerlijk ruikende, appels en peren!
“We vertrokken de volgende morgen met een kar vol aardappels, een zak meel en heel wat groente. Onderweg konden we nog wat opscharrelen. Toen ons ruilmateriaal op was, aanvaardden we de terugtocht. Tegen de avond, vlak voor een kapitale boerderij in de Beemster, begaf de as van een der wielen van de bakfiets het en met grote moeite konden we onze “buit” op het erf parkeren. Gelukkig kregen we alle medewerking van de boer, kar en fiets mochten in de schuur staan, wij kregen te eten en mochten blijven slapen. De boer zou de volgeladen bakfiets per bode naar Amsterdam laten sturen.
Foto genomen in Purmerend tijdens de hongerwinter
“Dankbaar vertrokken we op de ene fiets, lopend en fietsend. Onderweg zagen we heel wat uitgeputte Amsterdammers, soms zelfs met een onderweg gestorven familielid bij zich!
“Bij de pont over het IJ gekomen, stonden Duitsers die alles weer van al die stakkers afpakten. Ze mochten nog blij zijn zelf niet opgepakt te worden! Wat een geluk dat onze spullen veilig waren! Na enige dagen kwam inderdaad een vrachtrijder onze spullen op de Radioweg afleveren. We waren zielsblij!
“Omdat de risico’s te groot waren, bleef het bij deze ene tocht. De aardappelen werden op zolder op de vloer neergelegd en broer Jaap werd belast met de zorg ervoor. Het deed Jaap verdriet een rotte aardappel te moeten weggooien, maar die rotte pieper zou de heleboel aan kunnen steken! (Henk de Koning in Geheugen van Oost, Amsterdam)
“Zaterdag 16 december. Geregeld rijden roode kruisauto’s in Noord-Holland langs de groote wegen om hulp te verlenen aan hen, die loopend of per bakfiets naar de noordelijke polders gaan om eten en daarbij bezwijken. Menige malen kwamen vader, moeder of zoon met handwagen of bakfiets terug met dooden zoon of vader onder het zeil op de wagen.” Egodocument Weiden, C.J.M. van der, NIOD
“De centrale keuken is vies, maar je hapt maar. Iedere dag een watermengsel met aardappelen, anderhalve groene erwt en stukken suikerbiet. Gisteren zag het roze. Wat ze er toen in gedaan hebben, daar ben ik nog steeds niet achter kunnen komen.” Mevr. Leeuwerink-Goedhart, Zaandam, 2 februari 1945
Ik ben in 1938 getrouwd en woonde in de Meidoornstraat. Mijn man ging vaak op de fiets de boer op om wat te ruilen voor eten. Iedereen vocht om wat te eten te krijgen. Ik weet nog dat ie met witte boontjes thuis kwam. Die hebben we later nog kunnen ruilen voor een paar schoentjes. Ook nog dat ik een leuk pakje had voor die kleine jongen, maar dat nam m’n man ook weer mee om te ruilen. Je had ook de gaarkeuken, maar daar wouwen wij niet heen, want dat was niet te eten. Op ’t laatst zei m’n man, ‘zal ik dan toch maar doen?’. Ik zei nog probeer het maar, het was havermout. Ik grilde er van, maar hij had een hele bak met havermout opgegeten, maar op een gegeven moment zegt hij, ‘nou word ik er in ene toch misselijk van.’ Maar ja, het voedde wel, maar na twee weken zijn we er toch mee gestopt. Mijn broer die werkte bij Bruynzeel die kreeg van het bedrijf havermout, maar dat was best goed. (Mw. Van Engeland–Goor, januari 2015)
Over de rol van het verzet
Gesproken met dhr. W. Blank, 23 januari 2015. Dhr. Blank was commandant van een verzetseenheid in Wormerveer.
Vraag. Hoe kwam het verzet aan eten als ze de zorg hadden voor mensen die ondergedoken zaten of anderszins niet op straat konden komen?
Antwoord. Om eraan te komen moesten wij het ook stelen, anders kwamen wij er niet aan. Zo wisten we dat er in het pakhuis De Liefde aan de overkant van de Zaan een partij tabak lag. Maar er lagen ook andere partijen die door de Moffen in beslag waren genomen en in de Liefde waren opgeslagen, of in andere pakhuizen.
Pakhuis De Liefde — Zaanbocht Wormerveer
Als wij daarvan op de hoogte waren en er was geen bewaking, dan zorgden wij dat we aan die spullen kwamen, dat werd gestolen. Dat ging dan naar bejaardenhuizen. Zelf hielden we een beetje en het grootste deel ging naar huizen voor oude van dagen zoals dat toen nog heette. Als er wel bewaking was werd die overvallen, niet gedood hoor, maar zo dat hij geen kant meer op kon.
Je had Pakhuis Purmerend op het Sluispad van Breeuwer, dat stond leeg en dat hebben we gebruikt voor de opslag. Ik was toen groepscommandant in Wormerveer en had tien mensen onder me en die tien mensen kregen een deel zodat ze toch wat te eten hadden. En als je niks had was je aangewezen op de gaarkeuken. Zelf heb ik dus nooit de gaarkeuken nodig gehad. We stalen als rovers maar dat ging allemaal de goeie kant op.
Bij de meelfabriek in Wormerveer lagen stapels kolen en zijn we daar met z’n tweeën in een schuitje naartoe gegaan en hebben een aantal zakken gestolen. Soms was er een kerel bij, maar die keek dan wel de andere kant op, en die hield ook wel bij of er niet dezelfde mensen steeds kwamen, maar zo zijn we aan kolen gekomen. (Uit het uitvoerig verslag over het werk van de verzetsorganisaties in de Zaanstreek. NIOD)
‘De voedselvoorziening neemt hand over hand toe. We leven midden in de hongerperiode, het begint te vriezen en lange optochten trekken langs de wegen om te trachten in de polders wat te krijgen. Zoo werd in de eerste week van januari, 6 ton aardappelen, 5 to aardappelmeel, 38 vaatjes stroop en diverse andere kleinigheden verkregen; per man van de B.S. wordt uitdeeling gehouden van een brood en groente. Een schip met 56 ton aardappelen wordt uit de Middenmeer gehaald.
De voedselcommissie, kreeg hoe langer hoe meer op z’n dak. Niet alleen dat deze zorgde voor de B.S. en de N.O., ook de L.O werd voorzien van levensmiddelen, terwijl de Centrale Keuken in Zaandam in feite geheel onder de voedselcommissie werkte. De levensmiddelen werden verkregen, deels door vordering of beslagneming.’
Het einde
In februari 1945 werd Zweeds wittebrood uitgedeeld, dat door het internationale Rode Kruis geregeld was. Dit brood werd in Nederland gebakken, het meel kwam met speciale transporten per schip uit Zweden.
Vanaf april werd begonnen met geallieerde vliegtuigdroppings van voedselpakketten onder operatie ‘Manna’. Op 30 april werd tussen de geallieerden en de bezettende Duitse autoriteiten een akkoord gesloten om uitgebreide voedselhulp voor verhongerend westelijk Nederland toe te staan. Dit vormde de aanloop tot de capitulatie-onderhandelingen met de Duitsers.
Bronnen:
- De Bezetting, dr. L. de Jong, deel 5
- Wikipedia
- Geheugenvanoost.nl — Henk de Koning (1922−2006)
- NIOD, diverse dagboeken
- De Hongerwinter, D. Barnouw
- W. Swart — Zaanstreek in Bezettingstijd
Foto Hr. Blank (www.postproduktie.nl), uit het uitvoerig verslag over het werk van de verzetsorganisaties in de Zaanstreek, NIOD.